Omgaan met kwallen

Op sommige dagen wordt mijn toch al niet zo geweldige kantoorbaan iets waar ik al vanaf het moment dat ik ’s ochtends aan mijn kom havermout zit tegenop zie. Al vertel ik mezelf meestal dat dat niet zo is, en bovendien dat het allemaal echt wel meevalt. Het is immers alleen maar mijn maandelijkse gesprekje bij de afdeling Marketing, en niet meer dan een formaliteit. Maar als ik op mijn werk de trappen afloop naar de derde verdieping, en dan richting de hoek van de gang waar het kantoortje zit waar ik moet zijn, dan betrap ik mezelf altijd op de neiging om me om te draaien, terug naar boven te rennen en net te doen alsof ik het he-le-maal vergeten ben.

Natuurlijk doe ik dat niet. Ik loop gewoon door, zo nonchalant mogelijk, tot ik voor de deur sta en mezelf een laatste keer vertel dat ik niet zo zenuwachtig hoef te zijn, terwijl ik voor de laatste keer mijn papieren doorneem. Eventjes hoop ik dan dat Marketing misschien dit keer wel iemand anders heeft gestuurd om dit gesprek af te handelen, maar als ik op de deur klop, zit híj toch weer op me te wachten in het vergaderkantoor, precies op tijd zoals altijd. En dan moet ik weer een uur zien te praten met de Kriebelige Kwal.

Natuurlijk heet hij zo niet echt. Maar ik noem hem zo, omdat hij ten eerste een kwal is en ten tweede mij standaard de nare kriebels bezorgt. Misschien moet ik even uitleggen hoe dat komt. Het ligt er zeker niet aan dat we elkaar niet mogen. Sterker nog, ik weet wel zeker dat we allebei de beste bedoelingen hebben en ons best doen om als goede collega’s samen te werken. Maar de Kriebelige Kwal heeft zoiets om zich heen hangen dat maakt dat je je altijd voelt alsof je minder bent dan hij.

Natuurlijk heet hij zo niet echt. Maar ik noem hem zo, omdat hij ten eerste een kwal is en ten tweede mij standaard de nare kriebels bezorgt.

Hij is bijvoorbeeld één van de bestbetaalde marketeers en dat laat hij graag merken. Hij begint meestal meteen over zijn nieuwe jasje van één of ander duur merk, of zijn nieuwe telefoon van het meest geavanceerde model, of zijn vulpennen die hij bij een speciaalzaak haalt waar simpele heksen zoals ik niet eens naar binnen durven. Meestal probeert hij nog een complimentje terug te geven. De laatste keer ging het over mijn nieuwe schoenen. Toen ik opbiechtte dat ze tweedehands waren zei hij goedbedoeld doch hooghartig:
,,Tsja, soms kom je tweedehands nog wel eens wat leuks tegen voor een klein budget.” Waar hij fijntjes aan toevoegde: “Niet dat ik ooit in zo’n tweedehandszaakje kom overigens.”

En tijdens de daadwerkelijke gesprekken over het werk wordt het nog erger. Je merkt dat hij aangenomen is omdat hij goed is in dingen verkopen. Inclusief zichzelf. Hij vertelt vol vuur over hoe zijn afdeling nóg betere resultaten heeft geboekt dan vorig jaar en naarmate de tijd vordert krijg ik meer en meer het idee dat zijn team de meest innovatieve, vooruitstrevende en succesvolle tak van ons bedrijf vormt. En tussen de regels door merk je dat dat naar zijn mening vooral door zijn zakelijk inzicht, onvermoeibaar harde werk en onmiskenbare talenten komt.

Ik staar intussen naar mijn eerlijke samenvatting van hoe mijn eigen afdeling het de laatste tijd doet: prima, maar niet écht geweldig. Op een goed moment ben ik dan aan de beurt om die notities voor te lezen, en om de één of andere reden kost het me elke keer enorm veel moeite om mijn stem enigszins enthousiast te laten klinken. De Kriebelige Kwal reageert altijd positief doch neerbuigend met iets als:
,,Tsja, soms hebben dingen nog wat tijd en ontwikkeling nodig. Jullie waren met wat trainingen bezig toch, om jezelf te verbeteren?”

En tijdens de daadwerkelijke gesprekken over het werk wordt het nog erger. Je merkt dat hij aangenomen is omdat hij goed is in dingen verkopen. Inclusief zichzelf.

En spontaan voel ik me alsof ik ergens onderaan één of andere lijst van beroerdste medewerkers van mijn bedrijf sta. Ik voel me alsof ik er niet uitzie en iedereen erover fluistert hoe goedkoop mijn kleding is. En ik weet wel dat dat allemaal overdreven en niet waar is, en dat mijn gevoel me voor de gek houdt, maar ik kan het ook niet helemaal wegdrukken. Ik knik vriendelijk naar de Kriebelige Kwal en leg uit dat we inderdaad nog volop in ontwikkeling zijn. En intussen kijk ik vanuit mijn ooghoek naar de klok en hoop dat ik heel snel weg mag, en de kwallenkriebels tintelen over mijn rug. 

Hoe ga je om met dit soort kwallen? Lange tijd had ik geen idee en dacht ik dat dit één van de minder leuke dingen van mijn baan was waar ik maar gewoon mee moest leren leven. Tot ik laatst weer eens een kopje thee dronk met mijn favoriete tante. Dat doen we af en toe, om even lekker bij te praten. Mijn tante heeft een heel normale baan, woont in een heel normaal huis en heeft verder dan ook een heel normaal leven, maar ze is een bijzonder mens. Wat me altijd opvalt aan haar is hoe ze oprecht blij kan zijn voor iemand anders. Toen ik haar mijn tweedehandsschoenen liet zien en uitlegde dat ik ze nog maar net heb zei ze meteen:
,,Wat fijn voor je! En wat zijn ze leuk!”

Ik ken niet veel mensen die het zo oprecht kunnen zeggen als zij. Meestal hoor ik toch een vage jaloerse ondertoon van “waarom heb jij dat wel en ik niet?”, of anders wel een zekere desinteresse. En ik realiseerde me dat ik ook heel graag zou willen leren om zó echt dankbaar te kunnen zijn dat iemand anders het goed heeft. Sterker nog, ik bedacht me dat dit misschien wel de ideale manier zou kunnen zijn om om te gaan met de Kriebelige Kwal.

En ik realiseerde me dat ik ook heel graag zou willen leren om zó echt dankbaar te kunnen zijn dat iemand anders het goed heeft.

Het hele probleem is immers dat ik me altijd maar minder voel dan hij met al zijn dure spullen en geweldige prestaties, dat ik altijd het gevoel krijg dat ik me naar hem toe moet bewijzen. Maar waarom zou ik eigenlijk? Ik ben tevreden met wat ik heb, met hoe mijn afdeling het doet en met wie ik ben en daar kan zijn mening niets aan veranderen. En hij vindt dure spullen blijkbaar belangrijk, en dus is het wel fijn voor hem dat hij ze kan betalen en er blij mee is, toch? Het is weer één gelukkig mens meer in deze wereld.  

Sinds ik er zo naar heb leren kijken, oefen ik elke keer dat ik weer met de Kriebelige Kwal moet overleggen met deze nieuwe tactiek. De laatste keer had hij een nieuwe koptelefoon van een nieuw,  supergeavanceerd merk. Hij legde uit hoe dit ding een geluidskwaliteit kon produceren die gewoonlijk alleen in de beste speakers te vinden is, en ook dat het apparaat helemaal was aangepast op de vorm van zijn hoofd.
Ik keek er eens naar en realiseerde me dat ik aan zoiets voor mezelf nul behoefte heb. Maar de Kriebelige Kwal lachte nog altijd breed. Hij was er dus écht blij mee.

,,Mooi ding,” zei ik, en ik besefte me dat ik dezelfde toon te pakken had als mijn tante. “Fijn dat je er plezier van hebt.”
En de Kriebelige Kwal zei eventjes niets. Geen snerende opmerkingen over hoe ik zoiets nooit zou kunnen betalen van mijn magere salaris. Hij knikte gewoon.
,,Ja,” lachte hij daarna zowaar. “Ik ben er erg blij mee.”
,,Mooi,” zei ik, ook lachend. “Dan maar eens door met onze bespreking?” En ik had zowaar een keer geen knoop in mijn maag, en geen kwallenkriebels op mijn rug.