Geef me een muur

Het merendeel van de mensheid is “normaal”, maar er zijn ook aardig wat uitzonderingen die het om de één of andere reden niet zijn. Het zijn de mensen met een Diagnose, en er zijn heel veel verschillende dingen die een Diagnose kan betekenen, en ook heel veel verschillende manieren waarop mensen ermee omgaan. Ik vind dit soort diagnosedingetjes heel interessant en kijk graag in mijn glazen bol naar de levens van mensen met een Diagnose. Dit keer het verhaal van Menno, de stem en het labyrint.

,,Menno, ben je daar?” De stem klonk heel vriendelijk, op zich. Maar het was al lang geleden dat iets de ijzige stilte in het labyrint had verstoord. Menno kromp in elkaar van angst en wilde zijn handen voor zijn ogen slaan, toen hij zich realiseerde dat hij zijn handen al voor zijn ogen hield, want hij durfde al heel lang niet meer te kijken. Hij bleef een tijdje stilzitten, tot hij zichzelf een klein beetje had weten te kalmeren. Misschien was het maar gewoon zijn verbeelding geweest, zei hij tegen zichzelf. Maar net toen hij het begon te geloven hoorde hij de stem weer, dichterbij nu.
,,Ik denk dat ik je wel kan vinden.”

,,Nee hoor,” riep Menno terug, en hij kromp opnieuw in elkaar. Zijn stem. Zijn eigen stem. Hij was vergeten hoe die ook alweer klonk. Misschien was hij zelfs wel vergeten dat hij een stem had. Het verbaasde hem dat hij hem blijkbaar nog steeds kon gebruiken.
,,Ik weet waar je bent,” zei de andere stem opgewonden. Menno sprong in paniek overeind, en daarbij haalde hij zelfs zijn handen bij zijn ogen weg, zodat hij voor het eerst in een heel lange tijd weer zag waar hij was. Het labyrint. Hij schreeuwde van angst en wilde weer snel zijn ogen dichtdoen, maar herinnerde zich toen weer dat iemand bezig was hem op te sporen. Hij rende een gang in, een bocht om, en toen nog een gang in, waar hij hijgend in elkaar zakte. Zijn lichaam was er niet meer aan gewend om te moeten bewegen.

Voetstappen.
Snelle voetstappen, maar ook licht, de stappen van iemand die zo weinig angst en zorgen heeft dat hij nauwelijks aan deze wereld gebonden is. Menno realiseerde zich dat hij bang was voor wie-dan-ook die niet zo bang was als hijzelf. En tegelijkertijd was hij nóg banger dat deze wie-dan-ook ooit net zo bang zou worden.
,,Pas op,” zei hij, voordat hij zichzelf kon tegenhouden. “Het is hier gevaarlijk. Je kunt beter weggaan.”
,,Misschien moet je dat zelf ook eens doen, als het hier zo gevaarlijk is.” De stem kwam van dichtbij, maar er was niemand te zien. Misschien stond de eigenaar wel aan de andere kant van de muur waar Menno tegenaan zat.

Menno realiseerde zich dat hij bang was voor wie-dan-ook die niet zo bang was als hijzelf. En tegelijkertijd was hij nóg banger dat deze wie-dan-ook ooit net zo bang zou worden.

,,Dat gaat niet,” zei Menno hoofdschuddend. “Het is hier een doolhof en ik heb geen idee waar de uitgang is.”
,,Geen wonder als je er niet naar op zoek bent en het merendeel van de tijd niet eens je ogen open hebt.”
,,Alsof het me zou lukken.” Menno glimlachte, een lach die door de tijd heen zo bitter was geworden dat het nauwelijks nog op lachen leek. “Ik zal hier voor eeuwig blijven.”
,,En is dat wat je wilt?” vroeg de stem.
,,Natuurlijk niet,” zei Menno geïrriteerd. “Zou iemand hier ooit vrijwillig voor kiezen denk je? Ik zit hier al langer vast dan ik me kan herinneren en elke dag duurt nog langer dan de vorige.”
,,Dan wordt het hoog tijd dat we naar buiten gaan,” zei de stem. “Kom je mee?”

,,Wacht, ken jij de weg naar de uitgang?” Menno schrok van de obsessieve interesse in zijn eigen stem, en hij schrok misschien nog wel meer van de oprechte hoop die hij ook kon horen.
,,Nee,” zei de stem. “Maar ik weet wel hoe we buiten kunnen komen.”
,,Je bent gestoord.” Menno lachte nu weer zijn bitterste lach. “Je kent de weg niet tussen al deze muren door.”
,,Maar hoeveel makkelijker zou het zijn als er geen muren waren?”
,,Ja, zo kan ik de uitgang ook wel vinden,” zei Menno geïrriteerd. Hij probeerde weer op te staan, want hij was er inmiddels van overtuigd dat de stem alleen tijd probeerde te rekken om hem te kunnen vinden. En wie weet wat hij dan met hem zou doen…
,,Je gelooft dus niet dat je de muren kunt breken,” constateerde de stem toen.

,,Ik geloof vooral dat ik mijn vingers erop breek, ja.” Menno had zichzelf intussen half op weten te werken. Als hij de stem in de tussentijd aan de praat kon houden…
,,Weet je waar die muren van gemaakt zijn? Ik bedoel, je kunt toch moeilijk zeker weten dat je ze niet kunt breken als je niet eens weet wat het is?”
,,Het is…” Menno raakte onwillekeurig afgeleid van zijn paranoïde vluchtpoging en keek eens goed naar de muur voor hem. Tsja, wat was het eigenlijk?
,,De muur waar je nu naar kijkt bestaat volledig uit angst,” zei de stem. “Dat doen de meeste muren. Maar een paar zijn iets harder. Die bestaan uit verwachtingen, en dat is vrij dicht weefsel. De donkere zwarte muren zijn je trauma’s, en de grijze zijn alle illusies die je door de tijd heen om jezelf heen opgetrokken hebt om anderen maar nooit te laten zien wie je echt bent, tot ze samen deze doolhof vormden waar je nu, nou ja, in vastzit. Best zonde, want alles uit dat moeilijke verleden van je is allang voorbij. Maar jij weet nog steeds niet wie je bent, niet wie je wilt zijn, niet waar je naartoe wilt en al helemaal niet waar je naartoe gaat als je hier blijft.”

Maar jij weet nog steeds niet wie je bent, niet wie je wilt zijn, niet waar je naartoe wilt en al helemaal niet waar je naartoe gaat als je hier blijft.

Menno wilde iets zeggen, maar hij wist niet wat, en toen zakte hij weer in elkaar en probeerde zijn handen weer voor zijn ogen te doen, maar hij schrok toen hij voelde dat ze nat waren van liters spijt, verdriet uit het verleden en zelfhaat.
,,Ik wil hier niet blijven,” schreeuwde hij toen, harder dan hij wilde. “Ik wil niets liever dan hier weggaan. Neem me alsjeblieft mee naar de uitgang, ik smeek het je.”
,,Zoals gezegd, ik ken de weg niet,” zei de stem, nog altijd rustig. “Jij zult dit moeten doen. Dwars door de muren heen.”
Dwars door de muren heen.
Nee, dacht Menno, hij zou gewoon blijven zitten, zoals hij dat al heel lang deed. Hij zocht naar een manier om het de stem uit te leggen.

Het zou teveel pijn doen. Maar meer pijn dan het hem al deed om hier te zijn?
Het zou hem niet lukken. Maar dan kon hij toch altijd nog blijven zitten?
Hij was te bang om het te proberen. Maar hij wilde toch naar buiten?
Ja, hij wilde naar buiten.
Hij wilde niets liever dan naar buiten. Deze muren hadden hem lang genoeg gevangen gehouden. Hij wilde niet zijn wat hij nu was. Hij wilde niet zijn waar hij nu was. En hij balde zijn vuist, sprong tot zijn eigen verbazing in één keer fier overeind en voelde zijn lichaam volzitten met explosieve energie, en toen schreeuwde hij zo hard dat alle paniek zijn longen verliet en rende op de muur voor hem af. Geef me een muur, dacht hij, geef me een muur en ik zal hem breken.