Het Koekjesdwaallicht – Een Nieuwjaarsverhaal

Midden in het bos, op een plek waarvan iedereen denkt dat er niemand komt, staat een oude boomstronk. Ooit stond er misschien zelfs wel een boom, maar niemand die ik ken is oud genoeg om dat zeker te kunnen weten. De boomstronk is gelukkig. Hij heeft immers een prima leven. Zijn uitzicht is een stuk minder geworden sinds de boom gekapt is, dat zeker. Maar dat wil zeker niet zeggen dat hij niets interessants meer ziet…

Sterker nog, hij kan zijn dagen makkelijk vullen met te overdenken wat hij ziet. Dat begint al tegen middernacht. Natuurlijk is de boomstronk wakker, boomstronken slapen immers niet, net zomin als het overgrote deel van de rest van het bos, en net zomin als heksen. Die dwalen ’s nachts rond, samen met de dwaallichtjes (behalve eentje dan), over de geheime paden die langs de beste kruidenstengels komen. En ze zingen zachtjes, de liedjes die elk klein heksje leert. Over het algemeen hebben ze ’s nachts hun beste humeur.

Tegen middernacht bereikt dat een hoogtepunt. Dan begint de heksendans onder de sterren. Ze dansen uitzinnig, waanzinnig, eigenzinnig door het hele bos, sommigen in hun eentje, ergens bovenop een hoge tak, anderen in een groep, rondom de boomstronk, samen met de dwaallichten (behalve eentje dan), de motten en de duistere geesten van de nacht. Hun muziek is zo hard dat de mensen die aan de bosrand wonen er soms niet van kunnen slapen (zelfs al denken zij natuurlijk dat het van die hangjongeren uit de buurt zijn, met een verrassend klassieke smaak).

Maar tegen de ochtend zijn ze toch echt wel uitgefeest, en dan verdwijnen ze samen met de diepste schaduwen als de zon opkomt. Bovendien worden dan de feeën wakker, en die zijn zo schattig dat de heksen ervan zouden moeten overgeven als ze ze zagen. Ze fladderen lieflijk rond, doen hun balletoefeningen tussen de grassprietjes die nog bedekt zijn met dauw en zingen zachtjes liedjes voor de bloemen, en zo hebben ze wel meer van dat soort geitenwollensokkengewoontes. De boomstronk geven ze altijd een beetje extra aandacht, uit respect voor hoe oud hij wel niet is, en alle geheimen die hij kent maar nooit zou doorvertellen.

Ze fladderen lieflijk rond, doen hun balletoefeningen tussen de grassprietjes die nog bedekt zijn met dauw en zingen zachtjes liedjes voor de bloemen, en zo hebben ze wel meer van dat soort geitenwollensokkengewoontes.

Al die zoetsappige vrolijkheid verdwijnt weer als het eenmaal middag begint te worden, en de elven zich terugtrekken in de delen van het bos waar niemand anders kan komen, om de dingen te doen waarvan niemand weet wat ze zijn. Dan is het bos helemaal van de vlinders, vogels en vossen, de egels, eekhoorns en edelherten. De eekhoorns houden van de dichte takken in de bomen rondom de boomstronk, waar ze graag langs freestylen om hun zoektocht naar nootjes iets minder saai te maken. En de vlinders genieten van de open plek, waar ze lekker in de zon kunnen liggen terwijl de vossen intussen achter de egels aanjagen om vervolgens met een pijnlijke snuit weer af te druipen.  

In de namiddag komen dan uiteindelijk de mensen. De meeste voor een wandeling, en veel van hen met zo’n overenthousiaste hond bij zich die gek wordt van de families konijntjes overal, die op hun beurt overigens weer gek worden van al die hoogst irritante honden. Maar er zijn ook mensen die samen wandelen, vaak omdat ze iets te bespreken hebben dat tussen hen en het dichte bladerdak dient te blijven. En er zijn zelfs mensen die alleen komen wandelen, omdat bomen een geweldig gezelschap bieden zonder dat je ooit een reden hoeft te geven om langs te komen. Dat zijn waarschijnlijk nog de lastigste gevallen, want naar hun gedachten kunnen zelfs de dwaallichtjes alleen maar raden. Behalve eentje dan.

Maar goed, ze zijn tegen de avond weer verdwenen, of nou ja, de meesten dan. Sommige mensen verdwalen, veel zonder dat ze het willen, en anderen juist omdat ze het eigenlijk al van plan waren. Al valt verdwalen voor het merendeel van de verdwaalden uiteindelijk toch wat tegen. Ze worden bang en alleen de dwaallichtjes voelen hun angst. Soms hebben ze een goede bui en leiden ze de arme schaapjes weer het bos uit. En soms hebben ze een minder goede bui en leiden ze het slachtoffer alleen maar dieper het bos in, helemaal naar de boomstronk. Dat is doorgaans ook het punt waarop ze breken. Ze barsten in huilen uit, roepen dramatisch zoiets uit als “hoe kom ik ooit dit bos nog uit?” en zakken dan in elkaar op de boomstronk, waar ze blijven zitten. En dat is dom.

Sommige mensen verdwalen, veel zonder dat ze het willen, en anderen juist omdat ze het eigenlijk al van plan waren.

Want om middernacht komen natuurlijk de heksen weer. Zo gaat het immers dag aan dag. Behalve met Oud en Nieuw. Heksen hebben namelijk aan weinig zo’n hekel als aan vuurwerk. Al zou je het op het eerste gezicht niet zeggen, ze zijn best wel gevoelig. Ze verafschuwen de herrie, en de flikkerende lichtjes geven ze hoofdpijn van de zwaarste soort, en de kleuren maken ze misselijker dan de schattigste elfjes in de wereld. Aldus feesten ze met Oud en Nieuw niet, maar duiken ze diep weg in de kelders van hun heksenhuisjes, met een dikke deken over zich heen en een flinke kop warme chocolademelk met slagroom.

Dus wat gebeurt er dan met de verdwaalden bij de boomstronk tijdens Oud en Nieuw? Komen die nog iemand tegen als de heksen niet komen? Een dwaallicht misschien? Nee, want ook die hebben het niet zo op vuurwerk en zonder de heksen vinden ze het feesten de moeite niet waard. Op eentje na dan. Want er is één dwaallicht dat anders is dan alle anderen. Het gaat niet met heksen om en het danst niet om de boomstronk heen in de nacht, want het heeft een heel vreemde, heel speciale missie: koekjes uitdelen. Daarom wordt hij ook wel het Koekjesdwaallicht genoemd.

Die koekjes bakt hij overigens helemaal zelf, volgens een oud dwaallichtenrecept, al langer dan wie dan ook zich kan herinneren. En tijdens het bakken, als de heerlijke geuren zich door het bos verspreiden, denkt het Koekjesdwaallicht dan altijd al aan hoe blij en gelukkig hij iedereen hiermee kan maken. Want dat doet het Koekjesdwaallicht liever dan wat dan ook. Maar helaas mislukt het vaak. De heksen lusten zijn koekjes bijvoorbeeld niet. Die jagen hem weg met hun bezems, terwijl ze hard en kakelend lachen. De andere dwaallichten lachen hem al helemaal uit, en zijn koekjes willen ze nog niet eens proeven. Als dwaallichten onder elkaar roddelen ze veel over hoe het met dat sentimentele Koekjesdwaallicht toch af moet lopen.

Want er is één dwaallicht dat anders is dan alle anderen.

Maar gelukkig wijst niet iedereen de koekjes af. De elfjes houden er veel van, en de vlinders en eekhoorns zijn er ook dol op. De mensen nemen ze over het algemeen dan weer niet aan. Ze vinden het Koekjesdwaallicht namelijk maar een beetje eng. Toch gebeurt het af en toe dat een mens een dwaallichtkoekje eet. En als dat gebeurt, gebeurt het tijdens Oud en Nieuw. Want dan komt het Koekjesdwaallicht altijd even langs bij de boomstronk, om hem toch wat gezelschap te bieden nu de heksen niet komen. En niet zelden vindt hij er een verdwaalde vreemdeling, die hij dan een paar lekkere koekjes aanbiedt.

Ze aarzelen, natuurlijk, maar na een tijdje durven ze te proeven en het Koekjesdwaallicht gloeit altijd een klein beetje extra op als ze het lekker blijken te vinden. Dan praten ze meestal nog wat, en de verdwaalden delen hun dolende gedachten. Ze nemen nog wat koekjes, en ze kijken naar de vele gekleurde explosies in de lucht. En daarna gaan ze samen op pad, langs paadjes die alleen het Koekjesdwaallicht kent, het bos uit, terug naar de wereld vol vuurwerk waar de verdwaalden vandaan komen.

Hoe vaak dat al gebeurd is? Ik ken niemand die oud genoeg is om dat te weten. Waarschijnlijk heeft de boomstronk in het bos al veel verwaalden gezien, en als hij kon praten zou hij er ongetwijfeld geweldig interessante gesprekken over hebben met het Koekjesdwaallicht. Maar goed, de boomstronk kan natuurlijk niet praten. Hij kan alleen maar observeren en dat doet hij gelukkig ook graag, als op de ochtend van Nieuwjaarsdag de elfjes weer komen, en dan de dieren, en dan de mensen, en daarna de heksen weer. En heel, heel af en toe ziet hij weer ergens een glimp van het Koekjesdwaallicht. En ik zeg het je, als een boomstronk zou kunnen glimlachen, dan zou hij dat zeker doen.