Gesloten

Het merendeel van de mensheid is “normaal”, maar er zijn er ook aardig wat uitzonderingen die het om de één of andere reden niet zijn. Het zijn de mensen met een Diagnose, en er zijn heel veel verschillende dingen die een Diagnose kan betekenen, en ook heel veel verschillende manieren waarop mensen ermee omgaan. Ik vind dit soort diagnosedingetjes heel interessant en kijk graag in mijn glazen bol naar de levens van mensen met een Diagnose. Dit keer het verhaal van iemand die inmiddels gesloten was.

Ze wilde nog iets zeggen. En het deed ertoe. Meer dan haar naam, die ze hoe dan ook vergeten was. Meer dan waar ze was, wat ze haar trouwens ook niet eens verteld hadden. Waarom zouden ze ook? Ze zou hier waarschijnlijk toch niet meer weggaan. Ze zou het ook niet vragen, net zomin als of ze vanavond weer moest eten, of wanneer er heel misschien een mogelijkheid was om nog één keer… Ze had helemaal geen vragen meer, aan niemand niet. Ze was volledig kalm.

Intussen stelden zij van hun kant wel voortdurend vragen. Vandaag vooral die ene die ze steeds bleven herhalen. Maar ze had het al gezegd. Ze zou het niet vrijwillig doen. Ze had het glas kapot gegooid toen ze het niet snapten, zodat de vloer nu bedekt was met een meer van scherven en water. En in het meer leefden zeemonsters, duistere gedachten en heel veel andere dingen waarvan niemand zou geloven dat ze echt waren. Ze probeerden het niet eens te zien. Ze keken alleen naar haar, terwijl ze haar tegen de vloer drukten en de spuit op haar arm zetten. Ze keek hen uitdagend aan.
Doe het, zei haar blik, doe het als je durft.

En ze deden het. Ze deed braaf haar ogen dicht terwijl de pijn haar koel omhelsde en vroeg zich af waarom mensen toch dachten dat de pijn haar iets kon schelen. Ze glimlachte, en lachend verdwenen haar gedachten. Bijna dan. Natuurlijk werkte dat spul niet helemaal zoals ze dachten dat het werkte. Niemand die dat ooit eens zou vragen. Ze dachten dat ze nu sliep. Maar de werkelijkheid was wreder. Ze hadden haar gevangengezet in haar lichaam. Of dat dachten ze dan.

Ze deed braaf haar ogen dicht terwijl de pijn haar koel omhelsde en vroeg zich af waarom mensen toch dachten dat de pijn haar iets kon schelen. Ze glimlachte, en lachend verdwenen haar gedachten. Bijna dan.

Ze wilde nog iets zeggen. Maar dat kon niet, want ze kon haar lippen niet bewegen, of haar ogen opendoen, of met haar vingers tikken, zoals ze anders de hele dag deed. Ze had vroeger piano gespeeld, lang geleden toen ze nog leefde. Ze was zelfs een tijdje concertpianist geweest. En ze dachten hier vast dat ze graag aan die tijd terugdacht. De tijd waarin iedereen zoveel respect voor haar had, waarin ze zelfs een genie genoemd werd, waarin ze haar man ontmoet had en haar dochter had gekregen, waarin ze moeiteloos op hoge hakken liep en een hele collectie designertasjes had, waarin ze in haar vrije tijd gedichten schreef, debatten over filosofie bezocht en koffiedronk met de beste journalisten van de stad.

De waarheid was dat ze nauwelijks nog aan die tijd dacht. Of aan welke tijd dan ook. Het was allemaal gewoon te lang geleden. Ze stelden er gruwelijk veel vragen over. Of de eetstoornis misschien toen al een beetje begonnen was, of iemand druk op haar als artieste had gezet om altijd een perfect figuur te hebben, of haar man haar misschien zelfs wel misbruikt had… Ze wist dat ze nog steeds glimlachte. Ze hadden nog altijd niet begrepen dat ze geen vragen meer moesten stellen. Niet dat het nog uitmaakte. Het was te laat om vragen te stellen, zelfs al zouden ze het nooit begrijpen.

Misschien dat ze haar nog wel het vaakst vroegen hoeveel ze zich kon herinneren. En als ze daar geen antwoord op gaf vroegen ze of ze het soms confronterend vond dat ze het allemaal niet meer wist. Dat was onzin. Ze wist genoeg, en waarschijnlijk zelfs teveel. Maar goed, dat hadden zij nog altijd niet begrepen. En zolang ze niets zei gingen ze door, en op een goed moment zouden ze dan vragen of ze echt wel beter wilde worden. En dan kwam ze soms bijna in de verleiding om de waarheid keihard in hun gezicht te schreeuwen. Hoe kwamen ze er ook bij, dat ze zou willen genezen? Dat zouden ze na al die jaren toch inmiddels moeten snappen.

De waarheid was dat ze nauwelijks nog aan die tijd dacht. Of aan welke tijd dan ook. Het was allemaal gewoon te lang geleden.

Ze wilde nog iets zeggen. Maar niet tegen hen. Ze wilde háár zien, maar ze wist dat dat niet meer kon. Ze was nu immers gesloten en zíj was buiten. Zíj zou het misschien ook wel helemaal niet meer willen na alles wat er gebeurd was. En zíj zou haar waarschijnlijk gestoord vinden. Maar een deel van háár zou het niet willen geloven. Een deel van háár zou willen dat haar moeder alles zou ontkennen en een geweldige verklaring had die alles oploste.

Ontkennen zou ze niet.
Maar die geweldige verklaring had ze wel en hij was erg kort en simpel.
Ze was gestoord.
Ze was behoorlijk gestoord.
Maar misschien was dat wel wat ze liever had.

Ze had het ontdekt tijdens de eerste fasen van herstel, direct na haar eerste psychose. Gestoord zijn was veel makkelijker dan genezen. Gestoord zijn was trouwens ook veel leuker. En het was alleen een probleem zolang je leefde. Maar zij was er al niet meer. Dat was dan vooral met die tweede psychose gekomen. Toen had ze zelfmoord gepleegd en iedereen had gedacht dat het mislukt was. Maar ze hadden het mis.

Maar zij was er al niet meer. Dat was dan vooral met die tweede psychose gekomen. Toen had ze zelfmoord gepleegd en iedereen had gedacht dat het mislukt was. Maar ze hadden het mis.

Ze wilde nog iets zeggen. Maar zíj had geen toegang tot deze gesloten plek, zo hadden ze haar uitgelegd, toen ze toch een keer gevraagd had of er heel misschien een mogelijkheid was om nog één keer… En trouwens, zijzelf was nu ook al gesloten, vaker gevangen in haar slaap dan wakker, met een hart dat nog gemeen doorklopte om de illusie in stand te houden dat haar ontelbare pogingen zichzelf van deze wereld te bevrijden waren mislukt. Ze zag deze wereld al niet meer, hij was doorzichtig geworden voor haar, vage pulserende schaduwen waarachter zich de plek bevond waar ze nu leefde en zou blijven. En zíj zou daar niet bij kunnen.

Maar ooit zouden ze elkaar weer zien. Dat wist ze. Ze zag háár al zo vaak, zelfs al kon ze zich háár gezicht niet meer herinneren hoe hard ze zich er ook op concentreerde. Of háár naam. Niet dat het nog uitmaakte. Ze wist niet eens waar zíj nu woonde. Want waarom zou wie dan ook haar ook nog iets vertellen? De wereld en zij, zo werd haar steeds duidelijker, waren uitgepraat, of ze dat nou leuk vond of niet.

Er ging een tinteling door haar heen, een laatste tedere aanraking van de realiteit. Ze voelde aan haar lichaam dat deze kooi nu weer even open zou gaan, straks zou ze weer even kunnen bewegen en zij zouden terug zijn, met al hun zinloze vragen. Ze vond het best jammer dat ze geen begrafenis gehad had. Ze had al heel lang in haar hoofd welk nummer er dan gedraaid moest worden, en welk gedicht er moest worden voorgelezen. En het deed ertoe. Meer dan haar naam, of háár naam, of waar ze was, of waar zíj was. Ze ademde in en uit.

Ooit zou ze wakker worden waar ze thuishoorde.
Dat wist ze.
Ze was nog steeds volledig kalm.
Ze was klaar om haar ogen open te doen.