De Club der Bittere Mannen

Soms verander ik in een vlinder en fladder rond op zoek naar een mooi verhaal dat ik nog niet kende. Kleine oogjes zien soms grote dingen, en vanuit de lucht lijkt alles anders. Zo vind ik mijn Vlinderverhalen. Dit keer dat van de Club der Bittere Mannen en hun wel heel bijzondere bezoeker.

Voor de dichte deur stond een eenzame bezoeker. Hij klopte nogmaals, en eindelijk werd er opengedaan. Dat deed een bewaker; groot, gespierd en gewapend. Hij keek achterdochtig neer op de bezoeker. Was het een advocaat? Hij was wel netjes gekleed, en hij had een aktetas bij zich. Maar advocaten droegen geen grote capuchons die hun hele gezicht bedekten.
,,Excuseer mij,” zei hij op beleefde doch dringende toon. “Wij accepteren alleen leden.”
,,Aan wat onvermijdelijk gebeuren moet valt weinig te accepteren,” zei de bezoeker en hij glimlachte onder zijn capuchon, op zo’n manier dat de rillingen over de rug van de bewaker liepen.

Hij sloeg de deur met een klap dicht en deed hem voor de zekerheid van binnenuit op slot. Er kwamen hier soms zulke enge types langs. En de deur helemaal niet opendoen was geen optie, want veel van die rare figuren bleken nog echt lid te zijn ook. Veel van de leden liepen niet in capuchons, overigens, maar in pak, omdat ze het ver geschopt hadden in het leven, of omdat ze gewoon vonden dat het zo hoorde. Maar er was een klein groepje wat het dragen van pakken juist verafschuwde. Ze vonden het maar een teken van meedoen, meedoen aan deze verdorven wereld, aan de wil van het gruwelijke Lot.

Dat was wat ze dan wel weer allemaal gemeen hadden: dat ze de wereld maar een nare plek vonden. Om die reden werd het Genootschap der Grote Geesten, zoals de club eigenlijk heette, ook wel de Club der Bittere Mannen genoemd door veel mensen. De bewaker glimlachte terwijl hij door de stoffige gang wandelde richting de deur van de bijeenkomstzaal, om te kijken hoe het met de vandaag samengekomen heren ging. Want het waren allemaal mannen. Vrouwen hadden volgens de regels van de Club geen mogelijkheid om lid te worden, want die konden nu eenmaal niet op hetzelfde niveau nadenken.

Maar er was een klein groepje wat het dragen van pakken juist verafschuwde. Ze vonden het maar een teken van meedoen, meedoen aan deze verdorven wereld, aan de wil van het gruwelijke Lot.

Of nou ja, dat was de officiële reden. De bewaker vermoedde stiekem dat de leden van de Club het ook gewoon een beetje confronterend vonden om een vrouw in de buurt te hebben. De meesten waren onvrijwillig vrijgezel. Volgens hen lag dat aan de moderne vrouwen. Deze kwaadaardige wereld, het afschuwelijke Lot, had hen een heel eind afgebracht van alles wat een vrouw zou moeten zijn. De vrouwen van deze tijd waren schaars geklede sekreten, massaal bezig hun brein te vergiftigen met gevaarlijke ideeën zoals financiële onafhankelijkheid, veganisme of nog erger. En het allerergste: in de leden van de Club hadden ze weinig tot geen interesse.

De bewaker dwong zijn gezicht weer in een professionele plooi terwijl hij de bijeenkomstzaal inliep. Hij was zelf geen lid van de Club en deed gewoon zijn werk, maar toch voelde hij wel aan dat hij ergens geacht werd het enigszins eens te zijn met de ideeën van de mensen hier. Niet dat dat echt zo was, overigens. Zelf had de bewaker een mooie en lieve vriendin, die door de leden van de Club waarschijnlijk afgeschreven zou worden als ontaard en onvrouwelijk. Maar voor hem was ze het meest speciale, meest geweldige wezen dat ooit zijn leven had betreden. Daarnaast was ze psychologe van beroep, en schrikbarend goed in het doorzien van mensen.

En als hij bij het avondeten over de Club vertelde, dan knikte ze weer eens met die intelligente blik die hij zo ongelooflijk aantrekkelijk vond, en zei ze:
,,Het zijn mannen die er van buiten goed uitzien, weet je, net pak, goede baan en indrukwekkend veel kennis. Maar van binnen leven ze in een duistere wereld. Hun harten zitten vol met bitterheid, haat en negativiteit.” En de bewaker had het idee dat ze gelijk had. De negativiteit hing altijd in deze ruimte, en hij had zelfs het idee dat het er altijd wat donkerder was dan op andere plekken. De vele lekkere stoelen die hier bij de kleine tafeltjes stonden hadden iets sombers, net als de ouderwetse schemerlampen en stapels boeken, manifesten en essays van de meest gedeprimeerde denkers die de wereld tot nu toe voortgebracht had.

,,Het zijn mannen die er van buiten goed uitzien, weet je, net pak, goede baan en indrukwekkend veel kennis. Maar van binnen leven ze in een duistere wereld. Hun harten zitten vol met bitterheid, haat en negativiteit.”

De Club was deze middag bezig met het vieren van de verjaardag van een lid. Of, nou ja, vieren kon je het eigenlijk niet noemen. Taart aten ze niet, maar ze dronken wel zwarte koffie en er was wat cake, net als op een begrafenis. En de sfeer leek ook wel enigszins op die bij een uitvaart. De leden van de Club zagen verjaardagen ook niet echt als iets wat gevierd moest worden. Meneer Sipjes, de jarige van vandaag, was vooral een jaar dichter bij de dood gekomen. Of, nou ja, in zijn geval een jaar dichter bij ZM30.

Dat was een afkorting die de leden gebruikten voor de deadline die ze zichzelf gesteld hadden. Ouder dan dertig wilden ze niet worden zonder echt iets te bereiken dat hun enorme potentiaal verwezenlijkte, en anders zouden ze er zelf een einde aan maken. Zij vonden het eervol, de bewaker had het altijd enorm zonde gevonden. Gelukkig waren er niet zoveel leden daadwerkelijk op deze manier… In de ogen van de bewaker hadden de meesten trouwens wel degelijk iets bereikt, maar zelf zouden ze het nooit zou kunnen zien. Ze voelden zich mislukt, ongelukkig, getekend, allemaal door de boosaardige wereld, door de wil van het afschuwelijke Lot dat het op bepaalde mensen gewoon gemunt leek te hebben.

De leden van de Club gaven een kort applaus na de speech van meneer Sipjes over hoe hij zijn leven nog altijd niet op orde had. Niet gigantisch rijk geworden. Geen vriendin. Niet doorgebroken als groot schrijver, denker en opiniemaker. Geen succes in de politiek ook. Iedereen vond hem maar extreem, maar natuurlijk, zo beaamden de andere leden, waren alle anderen de echte extremisten. Het was bizar hoe ver de wereld afgegleden was. En ze deden nog een rondje zwarte koffie en toostten op een jaar dichter bij ZM30.

Ze voelden zich mislukt, ongelukkig, getekend, allemaal door de boosaardige wereld, door de wil van het afschuwelijke Lot dat het op bepaalde mensen gewoon gemunt leek te hebben.

De bewaker liep intussen richting de deur aan de andere kant van de hal, om verder te gaan met zijn rondje, en zodra hij met zijn rug naar de leden van de Club toestond durfde hij weer even te glimlachen. Voor de buitenwereld waren de mannen hier de grootste pessimisten die denkbaar waren, maar door zijn jaren hier heen had hij de theorie ontwikkeld dat ze ergens juist de grootste optimisten waren die er maar bestonden. Als je niet verwachtte dat je als een gevierd genie een perfect leven zou leiden, nou ja, dan was er ook niet zoveel om teleurgesteld in te raken toch? Maar hij moest zijn vriendin er nog van overtuigen.

Hij legde zijn hand op de klink van de deur, maar voelde toen ineens een koude blik in zijn rug. En hij wist instinctief dat er iets mis was. Hij draaide zich om en zag tot zijn grote schrik de bezoeker aan een tafeltje zitten, die enge met de capuchon. Hij glimlachte terwijl hij zijn zwarte koffie dronk en luisterde naar de leden van de Club, die hem nog niet opgemerkt leken te hebben. De bewaker stormde boos naar voren en zei op zijn beste dreigende toon:
,,Meneer, u bent geen lid en ik had u verzocht om weg te gaan. Wilt u dit verzoek nu alstublieft zonder tegenstand accepteren, want anders zal ik u er met geweld uit moeten zetten.” De gestalte in de capuchon keek nauwelijks ook maar op en zei nogmaals:
,,Aan wat onvermijdelijk gebeuren moet valt weinig te accepteren.”

Hij stond op en maakte met een theatraal gebaar zijn aktetas open. De bewaker greep naar zijn pistool, en hield de vreemdeling onder schot terwijl hij een kistje tevoorschijn haalde dat prachtig bewerkt was met mysterieuze patronen.
,,Wat is dat?” vroeg de bewaker. “Handen waar ik ze kan zien graag. Geen beweging meer.” De bezoeker leek niet onder de indruk en toen hij zijn tas rustig dichtdeed en op een tafel klom besloot de bewaker ter waarschuwing in zijn voet te schieten. Maar de vreemdeling leek er niets van te merken.
Hij had hem geraakt, toch? Was dit een spook?
De bewaker schoot nogmaals, maar de vreemdeling keek hem alleen melancholisch lachend aan onder de lange capuchon. De bewaker liet zijn pistool zakken, en bleef staan, niet goed wetende wat te doen.

De gestalte in de capuchon keek nauwelijks ook maar op en zei nogmaals:
,,Aan wat onvermijdelijk gebeuren moet valt weinig te accepteren.”

Intussen nam de bezoeker het woord.
,,Ik blijf niet lang,” zei hij. “Ik kwam u alleen even een geschenk brengen.”
,,Een geschenk?” vroeg Meneer Treurwilg, die erelid was vanwege zijn vele inspanningen voor de Club, met een wantrouwende ondertoon in zijn stem.
,,Nee, misschien lieg ik wel,” zei de vreemdeling. “Misschien was ik hier altijd al, en zal ik ook wel blijven. En nu we het er toch over hebben, het cadeau is iets dat al van jullie was.”
,,Je hebt van ons gestolen?” bulderde Meneer Lagerwal – die bekendstond om zijn temperament – beledigd vanuit de hoek van de ruimte waar hij altijd zat. 
,,Nee,” zei de vreemdeling. “Dat is precies waarom ik hier ben. Ik wil even duidelijk maken dat ik geen dief ben.”

De leden van de Club keken hem stomverbaasd aan. Doorgaans hadden ze overal een antwoord op, maar de bewaker zag aan hun gezichten dat ze dit keer geen idee hadden wat ze moesten zeggen. De bezoeker wees op het kistje.
,,Hier zitten jullie levens in,” zei hij. “Helemaal van jullie.” En terwijl de leden van de Club allemaal tegelijk met grote ogen naar het kistje keken begon de vreemdeling naar de uitgang te lopen.
,,Wacht,” riep Meneer Bitter hem achterna. Hij keek even naar de grond en wees toen op het kistje. “Kunt u dat misschien weer meenemen?”

,,Als u erop staat,” zei de bezoeker, en daar was die mysterieuze glimlach weer. “Maar zeg niet dat ik het niet geprobeerd heb.” En hij pakte het kistje en ging toen weer richting de deur.
,,En wie bent u eigenlijk?” riep Meneer Treurwilg hem achterna. De gestalte met de capuchon gaf hem geen antwoord.
,,Bent u soms…” realiseerde Meneer Sipjes zich intussen, en toen de deur dichtsloeg konden de laatste twee woorden van die zin net niet meer naar buiten. “… het Lot?”