Het bloemenmeisje

Soms verander ik in een vlinder en fladder rond op zoek naar een mooi verhaal dat ik nog niet kende. Kleine oogjes zien soms grote dingen, en vanuit de lucht lijkt alles anders. Zo vind ik mijn Vlinderverhalen. Dit keer dat van twee meisjes die geen andere optie hadden dan in magie te geloven, wat er uiteindelijk toe zou leiden dat één van hen een bloemenmeisje werd.

Sommige mensen geloven in magie omdat ze dom zijn. Sommige mensen geloven in magie omdat ze daar de voorkeur aan geven. En sommige mensen geloven in magie omdat ze niet geloven dat ze een keuze hebben. Zoals twee kleine meisjes, eentje met blond haar en eentje met donkere krullen, maar allebei met twee staartjes in, die samen op de basisschool zaten. En altijd zodra de bel voor de pauze ging renden ze het plein over, recht langs alle speeltoestellen, naar de bosjes die doorliepen tot aan het hek. Ze hadden er een geheime plek gemaakt, een kring van stenen met in het midden een kruis van takken op de grond. En daar beoefenden ze magie.

Het meisje met de krullen, Mandy heette ze, was ermee begonnen nadat ze een film had gezien over een fee die met behulp van haar magische staf leerde om de enorme sprinkhanen weg te jagen die haar huisje steeds aanvielen. Lucy, het andere meisje, had meteen gevraagd om alles nog eens spannend te vertellen, want zij mocht van haar ouders geen films kijken waar feeën of andere magische wezens in voorkwamen. En Mandy vertelde, en ze begonnen zich voor te stellen hoe het zou zijn om zo’n toverstaf te hebben, en daarna duurde het niet lang voor ze er eentje maakten van afgevallen takken in de bosjes.

Ze hadden er een geheime plek gemaakt, een kring van stenen met in het midden een kruis van takken op de grond. En daar beoefenden ze magie.

Ze leerden zichzelf een bijzondere dans met hun toverstafjes, rondom hun cirkel van stenen, en terwijl ze dansten zeiden ze hun zelfbedachte toverspreuken. Ze probeerden de paardenbloemen op te laten komen en ze daarna te laten exploderen in een zee van pluisjes, en intussen de brandnetels die hen steeds staken te laten verdwijnen. Ze probeerden fladderende vlinders in duizend kleuren te maken, die hun hele lichaam zouden bedekken met vrolijkheid. Ze probeerden de boze gezichten van hun ouders gelukkig te toveren. En misschien nog wel het meest van alles probeerden ze de pestkoppen in blauwe lieveheersbeestjes met twee manke vleugels te laten veranderen.

Ze wisten hen elke dag wel te vinden, als ze zich weer buiten de bosjes moesten wagen om terug te gaan naar hun lokaal. En ze vormden een cirkel van haat om hen heen, zodat ze niet weg konden, waarna ze hen uitlachten, uitscholden en uitdaagden. En dan zouden ze hen slaan, bloedende schrammen op hun gezicht, blauwe plekken op hun borst, bijtende pijn in hun hoofd. Lucy had het wel eens tegen haar ouders gezegd, toen die vroegen hoe het toch kwam dat ze er zo uitzag, maar die zeiden dat het beter was als er niets aan gedaan werd. Het zou haar sterk maken. En Mandy’s moeder dacht er ongeveer net zo over.

Aldus was magie hun beste kans. Ze oefenden elke dag, en af en toe lukte het. Dan stond er de volgende dag ineens een paardenbloem, of vlogen er vijf blauwe vlinders langs, of was er een pestkop verdwenen (al bleek later dat hij gewoon ziek was geweest). En wat misschien nog wel het meest magische was: ze slaagden erin om hun cirkel geheim te houden. Zo hadden ze altijd een plek waar ze even konden zijn wie ze waren zonder dat anderen daar een probleem mee hadden.

En wat misschien nog wel het meest magische was: ze slaagden erin om hun cirkel geheim te houden.

Tot de dag kwam dat ze naar de middelbare school moesten, en hun veilige stenencirkel voorgoed moesten verlaten. En erger nog: ze zouden elkaar moeten verlaten, want ze zouden niet naar dezelfde middelbare school gaan. Ze begrepen zelf ook niet goed waarom, maar volgens hun ouders had het ermee te maken dat Mandy niet zo slim was, en dus naar een school voor niet zo heel erg slimme kinderen moest. Net als de meeste van hun pestkoppen. En natuurlijk stopten ze niet. Het werd zelfs alleen maar erger.

En Mandy veranderde van een meisje dat een fee wilde zijn in een meisje dat altijd in het zwart gekleed ging. Ze nam haar eerste tatoeages, en piercings in haar neus en tong, en vier oorbellen per oor. En ze droeg graag sierraden in de vorm van doodskoppen. Mensen dragen zo’n stijl om heel veel verschillende redenen. Sommige vinden het gewoon leuk of mooi. Maar voor Mandy was de reden dat ze de wereld wilde waarschuwen. Ze moesten haar niet aanraken. Ze was namelijk beschadigd, gebroken, kapot en bij het volgende stootje zou ze in elkaar klappen.

Ze moesten haar niet aanraken. Ze was namelijk beschadigd, gebroken, kapot en bij het volgende stootje zou ze in elkaar klappen.

Lucy ging naar een heel andere school. Zij was namelijk nogal slim, en dus kon ze naar een school voor kinderen die ook slim waren. De meeste pestkoppen konden dat niet, en zo kreeg Lucy rust, en na de rust kwamen er zelfs vriendinnen en toekomstplannen. En een keuze. Ze wist dat ze nu zelfs zou kunnen veranderen in wat haar pestkoppen waren. Of ze zou kunnen veranderen in wat Mandy was geworden.

Maar ze zag Mandy nog elk weekend. Ze wandelden samen door het bos, op zoek naar paddenstoelen, sterretjesmos en woudvlinders, en ze vertelden elkaar de verhalen van hun leven. En tijdens die wandelingen realiseerde Lucy zich iets heel belangrijks, en het had met magie te maken. Ze realiseerde zich dat als ze zo zou worden als Mandy, de pestkoppen niet bij haar weg zouden blijven. De in het zwart geklede mensen die graag anderen wilden waarschuwen met al hun angstaanjagend uitziende doodskoppen, die waren misschien wel juist niet zo gevaarlijk.

En tijdens die wandelingen realiseerde Lucy zich iets heel belangrijks, en het had met magie te maken.

Maar meisjes in vrolijkje jurkjes met print, met kleurrijke tasjes, met bloemen in hun haar… Die hadden nog niets meegemaakt, nog niets gezien dat hen gebroken had, nog niets dat hen het gevoel gaf dat ze geen andere optie hadden dan in magie te geloven. Ze hadden de vrijheid om te denken dat het allemaal onzin was. Maar Lucy geloofde in magie. En ze gebruikte meer dan ze ooit eerder gedaan had om de moeilijkste toverspreuk die ze ooit had geprobeerd uit te spreken. Misschien kwam dat vooral omdat het niet echt een toverspreuk was. Het was vooral iets wat in haar hoofd gebeurde. Ze veranderde zichzelf in een bloemenmeisje.

Ze begon met het verzamelen van bloemenclips, stoffen bloemen, metalen bloemen en alle andere bloemen die ze maar kon vinden en ze droeg ze elke dag. Het leven kon haar niet breken, niet kapotmaken, niet vernietigen. En als dat gebeurde zou ze zichzelf weer laten bloeien zoals ze met de paardenbloemen gedaan had. Ze zou gekleurde vlinders naar zich toetrekken om haar te omhullen met een wolk van liefde. Ze zou zich van alle toekomstige pestkoppen niet meer aantrekken dan van een blauw lieveheersbeestje met twee manke vleugels.

Ze zag Mandy nog steeds elk weekend, en elk weekend ging het nog slechter met haar. Ze maakte de middelbare school niet af en bracht daarna het merendeel van haar tijd door in therapie. Lucy ging intussen naar de universiteit, waarna ze haar eerste baan en eerste vriend vond, en het ging goed met haar. Maar ze vergat Mandy nooit, en ze was er altijd voor haar vriendin. Ze bleef proberen om haar te leren hoe je in magie gelooft. En ze vergat ook nooit wie ze zelf was. Ze was een bloemenmeisje.