Van de dame zonder ogen

Er zijn verhalen die al heel lang worden verteld. Ze komen uit een tijd die niemand meer meegemaakt heeft, maar die we ons nog vaag kunnen voorstellen als we deze vertellingen horen. Het zijn mythen, sprookjes, legendes en sagen. En deze heks is er dol op, en vertelt al deze geweldige verhalen dan ook graag weer opnieuw verder. Deze keer een verhaal dat losjes gebaseerd is op de (behoorlijk heftige) Griekse mythe van Lamia, en de hierop gebaseerde verhalen uit de Middeleeuwen.

Ridder Leo wist nog steeds niet waar ze hem eigenlijk naartoe bracht. Dat maakte misschien ook wel niet uit. Het bos was nog mooier nu alles alleen nog maar door de maan verlicht werd, de bleke cirkel boven hem waar alle donkere takken boven hem naar leken te wijzen. Nu hij zo om zich heen keek, waren er overal lichtjes, kleine lichtjes, die hem nog nooit eerder waren opgevallen. Meestal reed hij als het donker was zo snel mogelijk door naar het kasteel, en betekende elk geluid vooral dat er problemen konden zijn.

Nu hoorde hij het zingen van de nacht, het zingen van dit bos, en van alles wat daar leefde, en waarvan hij wist dat het om hem heen danste, zelfs al kon hij het niet zien.
,,We zijn er bijna,” zei ze, en haar stem was nog mooier dan het gezang van de nacht, misschien zelfs wel mooier dan alles wat Ridder Leo ooit had gehoord.
,,Ik ben blij dat we elkaar ontmoet hebben,” zei hij.
,,Je had me bijna gemist,” zei ze. En dat was waar. Het was bijna te laat geweest toen hij toch besloten had dat hij naar buiten wilde om het van dichtbij te zien. Ze was al bijna aan het einde van de straat geweest, die straat waar alle ramen en deuren gesloten waren omdat…

Zijn gedachten werden onderbroken omdat de donkere takken nu ineens ruimte maakten voor een tuin, misschien wel de mooiste die hij ooit had gezien. Alles wat hier groeide leek wel gemaakt van maanlicht, en de zachte gloed die overal vanaf straalde had iets magisch, en iets heel mysterieus. Vanuit de grote vijver keken de weinige sterren die zich in deze nacht hadden laten zien hem doordringend aan.
,,Welkom,” zei ze, en ze hield met een sierlijke beweging de grote deur van het paleis voor hem open. Ridder Leo ging naar binnen, een grote hal in die vol stond met standbeelden van kinderen, die spelletjes speelden. Hij had ergens verwacht dat er nu wel een lakei of een dienstmeisje zou komen, om zijn jas aan te nemen. Maar alles leek verlaten.
,,Woon je hier alleen?” vroeg hij.

Nu hoorde hij het zingen van de nacht, het zingen van dit bos, en van alles wat daar leefde, en waarvan hij wist dat het om hem heen danste, zelfs al kon hij het niet zien.

,,Nu wel,” zei ze, terwijl ze haar eigen jas uitdeed en aan de kapstok naast de deur hing. “Ze zijn er niet meer.” Zonder haar jas was haar prachtige jurk helemaal zichtbaar, een witte jurk die gemaakt was van glanzend satijn en precies om haar prachtig gevormde lichaam heen viel, zacht als een schaduw. Haar lange haren dansten los over haar rug met elke kleine beweging van haar hoofd, en als ze bewoog leek ze bijna wel te zweven.
Ze was mooi. Alles aan haar was mooi. Misschien waren haar lippen nog wel het mooist. Ze zagen er ongelooflijk teder uit. En dan waren er die ogen, waar de maan zelf wel in leek te staan, terwijl ze tegelijk zo moeilijk te lezen waren.

Hij had al de hele tijd het gevoel dat ze verdrietig was.
En dat ze zich ergens op verheugde.
En dat ze bang was voor iets.
En dat ze eigenlijk helemaal nergens bang voor was.

,,Ik zal je je kamer wijzen,” zei ze, en ze gebaarde hem om haar te volgen, de trap op aan het einde van de hal. Ridder Leo was diep onder de indruk van de grote zaal die zich achter de grote deur daarboven bevond. Aan alle wanden hingen spiegels, zodat hij zichzelf wel duizend keer kon zien.
,,Geloof me,” zei ze. “Soms wil je juist even niet kijken.”
,,Als u me toestaat, ik zou graag naar mezelf kijken in uw positie,” zei Ridder Leo. Ze draaide zich naar hem toe, maar haar blik was gericht op iets wat hij niet kon zien.

,,Geloof me,” zei ze. “Soms wil je juist even niet kijken.”

,,U bent een prachtige vrouw,” verduidelijkte hij.
,,Dat was ik ooit,” zei ze. En ze liep door, tot ze bij een smallere gang kwamen, met verschillende deuren. Ze wees hem er eentje, en zei dat dit zijn kamer was. Ridder Leo knikte goedkeurend. Dit leek best op wat hij ook in het kasteel van zijn koning had. Deze dame wist zeker hoe je een ridder diende te behandelen.
,,Het is al heel laat,” zei ze, met die prachtige, prachtige stem. “Slaap goed en tot morgen.” Ze liep bijna weg, maar draaide zich toen toch nog één keer om. “En nog even dit: je mag je kamer niet verlaten, wat er ook gebeurt.”
En toen ging ze weg en de deur bezegelde de stilte.

Of was het stilte?
Ridder Leo wist zeker dat hij gehuil hoorde. En stemmen, kleine stemmen, gelach van kinderen die aan het spelen waren misschien.
Waren die geluiden er net ook al geweest? Misschien had hij er niet zo op gelet. Of hij was moe geweest. Het was een lange dag geworden. Het voelde als weken geleden dat hij vanochtend naar het dorpje was gegaan, waar ze hem hadden laten komen vanwege een monster dat ze niet begrepen. Ze hadden gezegd dat het ‘s nachts kwam, en dus, zo had hij meteen beloofd, zou hij ‘s nachts blijven.

Eerst had hij gewacht, bij het raam in de herberg. Ze zeiden dat hij niet naar buiten mocht kijken. Het monster nam iedereen mee die het gezien had. Maar hij had gezegd dat hij nergens bang voor was.
En toen was het later en later geworden.
En net toen hij erover begon te denken om misschien toch maar gewoon naar bed te gaan, had hij het gezien. Schaduwen in het maanlicht, voetstappen zo zacht dat niemand ze kon horen, de aanwezigheid van iets dat hij kon voelen tot diep onder zijn huid. En zonder te weten waarom was hij naar buiten gelopen.
Dat was het moment dat hij haar gezien had, een gestalte die wel gemaakt leek te zijn uit het maanlicht.
En ze had haar hand uitgestoken en gevraagd of hij niet met haar meewilde.

Ze zeiden dat hij niet naar buiten mocht kijken. Het monster nam iedereen mee die het gezien had. Maar hij had gezegd dat hij nergens bang voor was.

Hij wist het niet. Dat ze ooit een stralende koningin was geweest, over een rijk waar de mensen gelukkig waren. Dat ze niet geweten had dat haar nieuwe man al iemand anders man was. Dat ze zeker niet geweten had dat de andere vrouw een godin geweest was. En dat het dan ook nog een wraakzuchtige godin was.
Die godin had haar man kunnen vermoorden. Ze had hem kunnen dwingen weg te gaan bij haar. Ze had allerlei nare dingen kunnen zeggen. Maar dat was niet genoeg.
Die godin had haar kunnen vermoorden. Maar zelfs dat was niet genoeg.
In plaats daarvan besloot ze om haar te veranderen, in iets dat te gruwelijk was voor woorden. Iets met honger, een ongelooflijke, onstilbare honger naar maar één ding.

Het hele koninkrijk vierde feest toen de koningin haar eerste kind verwachtte. Maar zodra het voor het allereerst zijn oogjes opende, gebeurde het.
Ze veranderde. Ze was niet meer wie ze was. En ze had honger, zoveel honger…
Toen ze zich weer een beetje zichzelf voelde, zat de hele kamer onder het bloed, van iedereen die erbij geweest was, en van het kleine lichaampje dat nog geen paar minuten op de wereld was geweest. Ze schreeuwde, huilde, maaide radeloos met haar klauwen in het rond en zodra ze in de spiegel keek werd alles zwart.

Hoe lang ze precies weg was, kwam ze nooit geweten. Wat ze wel wist, was dat alles anders werd vanaf het moment dat ze bijkwam.
Ze zag er weer uit als zichzelf. Maar vanaf dit moment zag ze er ook regelmatig uit als dat andere, dat iets met de klauwen, de schubben en al die giftige, vlijmscherpe tanden, dat iets dat niets anders kende dan honger, en, vanaf nu, pijn. En ze wist eigenlijk niet meer waar ze zichzelf eigenlijk het meest op vond lijken.

En in haar rijk werd alles anders. Vanaf nu waren de mensen ongelukkig en heel, heel bang. Want haar honger stopte nooit. Die honger, zoveel honger naar maar één ding.
Ze vluchtten, naar heel ver weg.
Ze vochten, maar ze konden niet winnen.
Ze verdwenen, allemaal op een andere manier.
En uiteindelijk was er alleen nog maar bos, en een grote ruïne die ooit een prachtig paleis geweest was. En iets, een wezen dat ooit een koningin was geweest, en een mooie vrouw, en een moeder, en zoveel andere dingen, en wat langzaam maar zeker steeds meer in iets heel anders was veranderd.

Maar vanaf dit moment zag ze er ook regelmatig uit als dat andere, dat iets met de klauwen, de schubben en al die giftige, vlijmscherpe tanden, dat iets dat niets anders kende dan honger, en, vanaf nu, pijn. En ze wist eigenlijk niet meer waar ze zichzelf eigenlijk het meest op vond lijken.

Maar Ridder Leo wist dat alles niet. En daarom liep hij dus gewoon de gang op, de kleine stemmetjes achterna die nog altijd bezig waren met hun spelletjes. Ze lachten net allemaal om iets toen hij binnenkwam, terug in de grote zaal met de spiegels. Hij hoorde heel veel kinderen.
Maar hij zag er niet eentje.
Hij zag wel de dame, die gestalte die wel gemaakt leek te zijn uit maanlicht. Ze was mooi. Alles aan haar was mooi. Maar dan waren er die ogen…
Die waren er niet meer.

Ridder Leo zocht overal rondom zijn heupen naar zijn zwaard, maar dat lag helaas nog in zijn kamer. Waarschijnlijk had het hem hoe dan ook niet kunnen helpen. Want de dame was al geen dame meer, maar iets heel anders. Iets dat klauwen had, en schubben, en…
Ridder Leo werd rustig, zelfs al was hij daar zelf ook verbaasd over.
Hij wist al hoe dit af zou lopen.

,,Hoe heet je eigenlijk?” vroeg hij. Ze keek hem aan zonder haar ogen, en glimlachte bitter. Toen sprak ze haar naam uit, zoals je een duistere vervloeking uitspreekt, of de naam van een gevaarlijk wapen.
,,Lamia.”
En toen opende ze haar bek, met meer tanden dan Ridder Leo ooit gezien had. Een paar seconden later sneden diezelfde tanden moeiteloos door zijn lichaam heen. Bloed stroomde door de zaal, en het werd gereflecteerd in duizenden spiegelwerelden. En wie goed luisterde, kon heel misschien nog wat gelach horen, de stemmetjes van alle kinderen die er eigenlijk niet waren.
Soms is het beter om maar even niets te zien.