In de kerstballen – een Kerstverhaal

Over het algemeen kan ik niet wachten tot het weer Kerst is. Het begint met de kerstkransjes en chocolaatjes die – altijd eerder dan ik dacht – weer in de supermarkten liggen, om je er vast aan te herinneren dat het écht niet meer zo lang duurt. En daarna maak je voordat je het weet het eerste vakje van je gloednieuwe adventkalender open, waarna je nog een slokje warme chocolademelk drinkt en besluit een gezellige kerstfilm aan te zetten. Buiten wordt het steeds donkerder en grauwer, maar dat wordt al snel gecompenseerd door de eindeloze voorraden slingers, glinsterende ballen en dennentakken die de wereld bedekken met een dikke laag gezelligheid. Maar niet iedereen is zo dol op die versieringen als ik… Laatst hoorde ik een oud verhaal over een dorpje waar de mensen het héél belangrijk vonden om juist helemaal niet te versieren.

Het was zelfs verboden. Wie een kerstkrans buiten had hangen, kon een stevige boete krijgen, en datzelfde gold voor slingers, kerstballen, en alles wat ook maar op een kerstmuts leek. En toch stond er een kerstboom op het grote plein. De enige in de hele stad. Een grote was het wel, helemaal versierd, met eindeloos veel slingers, glanzende kerstballen en een grote gouden ster bovenop. Hij stond er het hele jaar. Maar alleen rond Kerst ging iedereen het plein uit de weg. Je wilde niet in de buurt van de spookjes komen…

Want die woonden in de boom. Hele kleine spookjes, ongeveer zo groot als een flinke hand, maar allemaal hadden ze dezelfde brutale grijns. Ze hadden allemaal een eigen kerstbal, die ze beschouwden als hun huisje. En het merendeel van het jaar bleven ze binnen. Maar als het bijna Kerst was, kropen ze eruit, vooral ‘s nachts. Ze balanceerden over de slingers naar elkaar toe, op familiebezoek, en je kon hun gelach en geruzie door alles heen horen. En na een tijdje kwamen ze zelfs de boom uit.

Wie een kerstkrans buiten had hangen, kon een stevige boete krijgen, en datzelfde gold voor slingers, kerstballen, en alles wat ook maar op een kerstmuts leek.

Dan zwierven ze het dorp in, met één belangrijke missie: het volledig verpesten van Kerst. Er was een spookje dat alle kerstkransjes bitter maakte, en eentje met een grote schaar die slingers doorknipte, en eentje met een klein hamertje dat cadeautjes kapotsloeg. En dat waren nog de onschuldigere spookjes. Sommige veroorzaakten familieruzies, ze lieten je kat weglopen of ze schreeuwden dwars door de kerstliedjes heen. Het eerste jaar dat het gebeurde dachten de mensen nog dat het misschien maar één keer was. Maar het jaar daarna moesten ze hun mening bijstellen. Het jaar daarna durfde bijna niemand nog Kerst te vieren. En nog een jaar later kwamen de officiële regels: geen kerstvieringen meer, geen cadeautjes, geen bomen en zeker geen versiering.

Zo ging het honderd jaar door. En de spookjes hadden het zeker nog veel langer uitgehouden. Maar na die honderd jaar verhuisde een zekere Meneer Anton naar het dorp. Hij was al best oud, zodat hij zonder zijn stok nauwelijks nog kon lopen, en zijn baard reikte weliswaar niet tot de grond, maar lang zou het niet meer duren. Hij woonde in een klein huisje, dat hij behoorlijk goedkoop gekregen had, omdat het vlakbij het grote plein was. En hij woonde daar alleen.

Hij was niet altijd alleen geweest. Ooit had hij een vrouw gehad, de liefde van zijn leven. Ze was de mooiste ziel die hij ooit had ontmoet, het soort ziel dat soms een spiegel is, en soms een weidse zee, soms het licht en soms de sterrenhemel. Maar de meeste mooiste dingen in het leven zijn niet voor eeuwig. Hij glimlachte als hij dacht aan hun trouwdag, waarvan de foto nog altijd boven zijn eettafel hing. En hij huilde soms nog steeds als hij dacht aan haar sterfdag, zelfs al was dat al meer dan veertig jaar geleden. Het was gewoon zo oneerlijk geweest.

Zo ging het honderd jaar door. En de spookjes hadden het zeker nog veel langer uitgehouden. Maar na die honderd jaar verhuisde een zekere Meneer Anton naar het dorp.

En hij was bitter geweest. En kwaad. En wel meer dingen die de wereld in zijn hoofd lelijk en doods hadden gemaakt, lusteloos en donker, het soort diepe leegte dat alles om je heen in zich opzuigt voor je het ook maar kunt bekijken. Maar na een tijdje leerde hij om zich haar ziel weer te herinneren, die mooie ziel, die nog steeds bij hem was. En hij vond weer iets van licht in zichzelf, een zekere rust, een innerlijke vrede die hem uiteindelijk naar haar terug zou leiden, al moest het nog zo lang duren. Het was iets heel bijzonders, iets heel mysterieus, dat de meeste mensen met wie hij praatte meteen aan hem konden merken.

En ook als je niet met hem praatte, dan kon je het waarschijnlijk wel horen. Want hij speelde enthousiast orgel, op het antieke exemplaar waarvan niemand precies wist hoe hij het meeverhuisd en in zijn nieuwe huisje geïnstalleerd gekregen had. Hij speelde elke dag, en soms zelfs meerdere keren per dag. En de buren klaagden er niet over. Dat kwam ten eerste, nou ja, omdat Meneer Anton amper buren had, want hij woonde vlakbij het meest vermeden plein van het dorp. En ten tweede: hij speelde zo mooi dat de buren die hij wel had er juist alles wat ze deden voor neerlegden om te kunnen luisteren. Het was elke dag weer anders, zo vol van leven, het soort melodieën die hen vaag bekend voorkwamen, maar ze wisten niet waarvan, al hadden ze ook het vreemde gevoel dat het niet uitmaakte. En dus luisterden ze aandachtig.

En dat gold ook voor de spookjes. Je moet namelijk weten dat ze in het dorp niet wisten wáárom de spookjes eigenlijk zoveel narigheid veroorzaakten. Natuurlijk waren er wel de nodige theorieën. Sommigen beweerden dat de spookjes misschien wel een straf waren, op de één of andere manier, voor dat corruptieschandaal in de gemeenteraad. Anderen dachten dat ze misschien probeerden om hen te doen inzien dat niet iedereen in de wereld onbezorgd Kerst kan vieren. En weer anderen hadden nog veel wildere ideeën.

Het was iets heel bijzonders, iets heel mysterieus, dat de meeste mensen met wie hij praatte meteen aan hem konden merken.

Het zouden goede redenen zijn geweest voor de spookjes. Maar de waarheid was een stuk minder diep. De spookjes dienden geen hogere machten, of zelfs maar hogere idealen. Ze verveelden zich gewoon. Zo erg dat ze het merendeel van het jaar sliepen. Behalve rond Kerst. Dan werden ze wakker en wisten ze echt niet wat ze met hun tijd moesten doen. Het dorpje, de kerstboom, de andere spookjes… het was allemaal zo uitgesproken sáái.

Ze bleven elkaar vertellen dat ze eens een hobby zouden moeten zoeken, maar ze wisten niet goed wat. Ze hadden al van alles geprobeerd. Kerstballen poetsen, kerstkransjes verpesten, sneeuwengelen maken… Het bleef allemaal maar een paar uur leuk en dan begon de eindeloze, eindeloze, eindeloze verveling weer. Ze begonnen net te denken dat de oneindige saaiheid hun tragische lot was, dat het misschien op de één of andere manier een straf was voor dat ene liefdesschandaal… Maar toen kwam Meneer Anton. Met zijn orgel.

Op de eerste dag durfden ze nog niet echt dichterbij te komen. Op de tweede dag klommen ze voorzichtig bovenop de gouden ster bovenin hun boom, en lagen ze urenlang voldaan te luisteren naar deze prachtige muziek. Op de derde dag zaten ze samen in de vensterbank bij Meneer Anton, en zagen ze dat hij vriendelijk naar zijn gloednieuwe publiek glimlachte. Dat was nieuw. Bijna niemand glimlachte ooit naar de spookjes. Sommigen voelden zich beledigd. Waren ze niet meer eng genoeg? Maar de meeste spookjes vonden het eigenlijk wel fijn, tot hun eigen verbazing. En dus begonnen ze op dag vier mee te zingen.

Het bleef allemaal maar een paar uur leuk en dan begon de eindeloze, eindeloze, eindeloze verveling weer.

Sommigen zongen op de toon, en sommigen waagden zich aan een tweede stem, hoger dan de rest, en anderen gingen lager, en weer anderen probeerden een tegenstem. En zo vormden ze al snel een klein koortje. Elke dag veranderden de liedjes weer, en de spoken vonden het leuker en leuker, tot ze uiteindelijk ook mee begonnen te dansen, en het duurde niet lang voor het een volledige show was.

In de eerste week durfden de dorpelingen er niet bij in de buurt te komen. In de tweede week gingen een paar dappere kinderen voorzichtig kijken. In de derde week zetten de mensen hun ramen open of liepen ze voorzichtig naar de rand van het plein. En in de vierde week stonden ze allemaal op het dorpsplein, en applaudisseerden ze voor de spookjes met hun prachtige stemmetjes. En het jaar daarna hingen er in het dorpje weer wat slingers. En het jaar daarna stonden er weer kerstbomen in de huizen. En het jaar daarna was het dorpje het mooist versierde dorpje in de hele omgeving. Mensen en spookjes bleven voor de honderd jaar die zouden volgen vrienden. En ze konden allebei niet wachten tot het weer Kerst was.