Het levensverhaal van een hater

Ik geloof dat hij afgelopen zaterdag begraven werd. Of misschien was het zondag. Of misschien heeft hij zelfs wel helemaal geen begrafenis gekregen. Ik weet dat het gemeen klinkt, maar ik vraag me ook een beetje af hoeveel zin het gehad zou hebben. Hij had immers geen familie, geen vrienden en al helemaal geen andere mensen die gekomen zouden zijn. Voor zover ik weet is er niet eens een rouwkaart verstuurd, want tsja, wie had die moeten sturen?

Ik weet zelfs alleen dat hij dood is omdat er laatst een groepje mannen in overalls voor mijn huisdeur stond, ergens tegen negen uur ’s avonds, zodat ik in mijn ochtendjas opendeed, met de vage resten van het roze kleimasker dat ik op had gehad nog op mijn wangen en een te grote kop kamillethee met honing in mijn hand. Of ik misschien een nieuwe bank nodig had, vroegen ze, of een versleten computertoetsenbord of een belachelijke collectie rouwadvertenties in zwarte leren mappen. Ze waren zijn appartement aan het leeghalen, dat ene naargeestige appartement aan het einde van de gang waarin ik woonde, zonder naam op de brievenbus, waar de ongemakkelijke bitterheid maar met moeite achter de kieren van de deur bleef.

En toen ik vroeg waarom legden ze uit dat hij dood was. Schouderophalend. En voor de vorm zei ik:
,,Dat is vervelend om te horen.” En ze knikten, ook voor de vorm. Ik legde uit dat ik geen meubels nodig had en zeker geen rouwadvertenties, en toen ze weg waren gegaan, kroop ik weer rustig op de bank met mijn kamillethee. Ja, die rouwadvertenties. Daar had hij me wel eens over verteld, toen ik hier net was komen wonen en hij een kopje koffie (nou ja, eigenlijk bood ik hem thee aan, maar dat hoefde hij absoluut niet) kwam drinken om kennis te maken. Hij verzamelde ze, vrij obsessief als ik hem zo kon geloven, als herinnering aan hoe makkelijk mensen ook eigenlijk dood kunnen gaan, en hoe eigenlijk niemand ooit van zijn leven maakt wat hij ooit wilde.

Ik weet zelfs alleen dat hij dood is omdat er laatst een groepje mannen in overalls voor mijn huisdeur stond, ergens tegen negen uur ’s avonds, zodat ik in mijn ochtendjas opendeed, met de vage resten van het roze kleimasker dat ik op had gehad nog op mijn wangen en een te grote kop kamillethee met honing in mijn hand.

Nu ik er zo over nadacht, was hij best een interessant figuur. Ik puzzelde bij elkaar wat ik tijdens onze weinige koppen koffie samen zoal over hem had geleerd. Hij was een hater, zoals hij het zelf zei, in de zin dat hij aan alles en iedereen een hekel had. Ik had hem ooit gevraagd of hij zo geboren was. Ik stelde me zo voor dat zijn ouders hun kleine chagrijntje overlaadden met schattige konijnenknuffels, kleurrijke speelgoedtreintjes en hartvormige snoepjes, maar bij alles slaakte hij alleen maar een diepe, lusteloze zucht om vervolgens weer terug te zakken in het passieve gedrag waar een beetje kinderpsycholoog zich vast enorm zorgen over had gemaakt. Maar ik had ongelijk.

De hater was zelfs een ontzettend lief kind geweest, schattig ook, en slim, en de braafste van de klas. Zijn hele jeugd lang wilde hij niets liever dan góéd zijn. Hij deed het goed op school, wist ruzies tussen zijn vriendjes altijd bij te leggen en had in pesten weinig interesse. Hij vond alles in de wereld prachtig. En de mensen dachten dat hij op zou groeien tot een echte goedzak. Maar ze hadden ongelijk.

In zijn pubertijd werd de hater een serieuze scholier, die goede cijfers haalde en tegen iedereen aardig deed. Dat was ook de tijd waarin hij zich begon te interesseren voor politiek, voor boeken en voor oude films. De wereld was mooi, zo zei hij altijd, en het leven was mooi, maar er moest nog wel wat aan gebeuren. En de mensen dachten dat hij uit zou groeien tot een echte idealist. Maar ze hadden alweer ongelijk.

En dat begonnen ze pas te zien toen de hater naar de universiteit ging, en zich steeds meer terugtrok in zijn eigen hoofd. Hij deelde zijn gedachten alleen nog maar met de vele smoezelige notitieboekjes die hij op zijn kleine kamertje bewaarde. En bijna al die gedachten gingen over de wereld, die perfecte plek uit zijn jeugd, en de niet-geweldige-maar-ook-niet-onredbare-plek uit zijn puberteit, waarvan hij inmiddels ingezien had dat ze volledig verdorven was. Ze was ooit goed geweest, misschien, maar inmiddels zat de wereld vol met door en door nare mensen die vreselijke dingen deden en niets om anderen gaven.

Hij deelde zijn gedachten alleen nog maar met de vele smoezelige notitieboekjes die hij op zijn kleine kamertje bewaarde. En bijna al die gedachten gingen over de wereld, die perfecte plek uit zijn jeugd, en de niet-geweldige-maar-ook-niet-onredbare-plek uit zijn puberteit, waarvan hij inmiddels ingezien had dat ze volledig verdorven was.

Erger nog, het Lot zelf was misschien nog wel naarder. Het liet mensen die niets verkeerd gedaan hadden door ondraaglijk lijden gaan, terwijl zij die het niet verdienden succesvol en rijk waren. Het zorgde ervoor dat alles waar hij zich ooit op verheugde nooit helemaal zo uitpakte als hij het zich voorgesteld had. Niet dat hij een pessimist was. Sterker nog, hij was misschien wel de grootste optimist die ooit op deze wereld rondgelopen had. Bij alles wat hij ondernam stelde hij zich voor dat het geweldig zou zijn. En misschien viel het juist daarom wel altijd tegen. Maar zijn eigen verklaring was dat het Lot een hekel aan hem had.

Hij deed in die tijd de grootste ontdekking van zijn leven: het internet. En dat leerde hem hoe de wereld werkte, of nou ja, dat vond hij zelf. Het liet hem de ware aard van de mensen om hem heen zien, en gaf hem een directe blik in de pikzwarte ziel van de moderne mensheid. En het toonde hem de gruwelijke natuur van het Lot. Hij besloot dat hij hier van binnenuit deel van moest zijn. En binnen een paar weken had hij honderden accounts op evenveel fora. 

Ik denk dat hij zichzelf vanaf dat moment echt een “hater” is gaan noemen. Hij ontdekte zijn eigen ware aard, zijn eigen gruwelijke natuur, en misschien wel zijn grootste talent: kritiek geven. En hij deed het elk vrij moment, naast zijn studie en later naast zijn niet-zo-geweldig-als-hij-gehoopt-had-baan. Vaak was hij er zelfs ’s nachts nog mee bezig, als hij van de zorgen om de wereld niet kon slapen, en dat gebeurde veel. Hij was niet één, maar had vele namen en identiteiten, overal aanwezig in de wonderlijke wereld van het web, om iedereen duidelijk te maken dat ze niet begrepen hoe vreselijk alles wel niet was. En goed, op veel fora werd hij verbannen vanwege al te gemene opmerkingen, maar dan maakte hij gewoon een nieuw account. Niemand kon hem tegenhouden. Liefde was kwetsbaar, maar haat was niet te stoppen.

Niemand kon hem tegenhouden. Liefde was kwetsbaar, maar haat was niet te stoppen.

Tsja, de liefde. Dat was een ander probleem. Hij droomde zijn leven lang van de ware, van het mooie meisje dat hij bij zich zou nemen en waar hij lang en gelukkig mee zou leven. Maar de vrouwen leken hem amper op te merken, en voor zover ze dat deden, vonden ze hem maar een beetje een engerd. Hij haalde er naar anderen toe zijn schouders over op, en klaagde erover dat de moderne vrouw een onbetrouwbaar, gedegenereerd en buitengewoon naar wezen was, en op een goed moment zei hij zelfs dat hij er eigenlijk ook niets mee te maken wilde hebben. Maar in zijn donkerste momenten durfde hij naar zichzelf ook wel toe te geven dat hij eigenlijk gewoon jaloers was. Waarom had iedereen een vrouw of vriendin behalve hij? Het Lot was zo oneerlijk.

En zo leefde hij het eenzame leven van een hater, vanuit zijn donkere appartement in de hoek van de gang op achthoog waarin ik ook woon, af en toe afgewisseld met een kopje zwarte koffie bij een kamilletheeverslaafde heks. Veel gebeurde er niet. Hij werd ouder en ouder, niemand weet hoe oud precies, en zijn leven bleef gevuld met haat.
Kun je aan haat doodgaan? Ik weet het niet. Maar deze hater heeft in elk geval afscheid genomen van de wereld.

Ja, die rouwadvertenties. Ik vroeg me af of er nu een rouwadvertentie voor hem zou komen. Ik zat nog altijd op de bank met mijn kamillethee, denkend aan de hater nadat ik had vernomen dat hij er niet meer was. Het deed me iets, maar ik kan moeilijk omschrijven wat. Ergens was ik blij dat hij verlost was van een leven waarin hij altijd aan alles een hekel had. En ergens vond ik het verdrietig dat hij dood was. En ergens vroeg ik me vooral af wat hij er eigenlijk zelf van zou vinden. Ik kon het hem onmogelijk nog vragen. Misschien zou hij inmiddels het Lot wel ontmoeten en daar eindelijk eens wat vragen aan kunnen stellen. Dat gesprek had ik ook graag gehoord. Maar goed, ik had weinig andere opties dan gewoon maar mijn kamillethee op te drinken, en me te blijven verwonderen over dit levensverhaal van een hater dat zich zo dicht bij me leek te hebben afgespeeld.